
Jurisprudentie
BG4745
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803080/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803080/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [wederpartij], een boete van € 20.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Uitspraak
200803080/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3924 van de rechtbank Arnhem van 17 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [wederpartij], een boete van € 20.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 maart 2008, verzonden op 20 maart 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2007 gegrond verklaard, de boete vastgesteld op € 12.000,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 juni 2008 heeft de minister een nader stuk ingediend.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.E. Tichelaar en mr. W.G.G. de Bakker, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b en onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2, voor zover thans van belang, wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Uit het op ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 30 oktober 2006 (hierna: het boeterapport) volgt dat bij een controle in de bedrijfsruimte van [wederpartij] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte) vijf vreemdelingen van Poolse nationaliteit, namelijk [de vreemdeling sub 1], [de vreemdeling sub 2], [de vreemdeling sub 3], [de vreemdeling sub 4] en [de vreemdeling sub 5], zijn aangetroffen, zonder dat voor hen tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven.
2.3. De minster klaagt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de onderzoeksbevindingen in het boeterapport niet de conclusie rechtvaardigen dat [wederpartij] met betrekking tot de vreemdelingen sub 2 en sub 3 de Wav heeft overtreden, nu niet is aangetoond dat deze vreemdelingen daadwerkelijk werkzaamheden voor [wederpartij] hebben verricht. De minister betoogt hiertoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdelingen sub 2 en sub 3 zijn aangetroffen in een slaapkamer in de bedrijfsruimte, waar zij, naar eigen zeggen, al een week kost en inwoning genoten, hetgeen er op duidt dat zij als tegenprestatie werkzaamheden voor [wederpartij] hebben verricht. Bovendien heeft de rechtbank niet onderkend dat [wederpartij] het kennelijk geen bezwaar vond om vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunningen werkzaamheden te laten verrichten, nu daarvan wat betreft de vreemdelingen sub 1, sub 4 en sub 5 in ieder geval sprake was, en dat de controle van de Arbeidsinspectie voor [wederpartij] de aanleiding vormde om voor de vreemdelingen sub 2 en sub 3 alsnog tewerkstellingsvergunningen aan te vragen, aldus de minister. Ten slotte betoogt de minister dat uit de verklaringen van de vreemdelingen sub 1, sub 4 en sub 5 valt af te leiden dat de vreemdelingen sub 2 en sub 3 wel degelijk werkzaamheden voor [wederpartij] hebben verricht.
2.3.1. Volgens [wederpartij] verbleven de vreemdelingen sub 2 en sub 3 in afwachting van de verlening van een tewerkstellingsvergunning in de bedrijfsruimte, zonder dat ze voor hem werkzaamheden hebben verricht, omdat het destijds erg moeilijk was om aan gekwalificeerd personeel te komen dat bereid was lange uren te werken op ongunstige dagdelen tegen een vrij geringe vergoeding. Nu het hem gelukt was de vreemdelingen sub 2 en sub 3 aan te trekken wilde hij hen niet kwijtraken aan de concurrentie, aldus [wederpartij].
Uit het boeterapport kan niet worden opgemaakt dat de inspecteurs van de Arbeidsinspectie, die de controle hebben uitgevoerd, hebben waargenomen dat de vreemdelingen sub 2 en sub 3 feitelijk arbeid hebben verricht. Dit is door de minister ter zitting van de Afdeling bevestigd. Volgens het boeterapport zijn de vreemdelingen sub 2 en sub 3 bovendien, in tegenstelling tot de andere vreemdelingen, niet aangetroffen in bakkerskleding en hebben zij eenduidig ten overstaan van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie verklaard dat zij nog geen werkzaamheden voor [wederpartij] hebben verricht, doch dat zij hiermee pas zouden beginnen wanneer hun papieren in orde waren. Door de vreemdelingen sub 1, sub 4 en sub 5 is voorts niet ondubbelzinnig verklaard dat de vreemdelingen sub 2 en sub 3 wel arbeid voor [wederpartij] hebben verricht. De vreemdeling sub 1 heeft immers verklaard dat hij dacht - doch kennelijk niet zeker wist - dat de andere bij de controle van de inspecteurs van de Arbeidsinspectie aangetroffen vreemdelingen al voor [wederpartij] werkten, terwijl de vreemdeling sub 4 enerzijds heeft verklaard dat hij met alle andere aangetroffen vreemdelingen de avond voor de controle paprika's heeft schoongemaakt en anderzijds dat hij die avond enkel bij [wederpartij] heeft geslapen en dat hij de dag van de controle pas zou beginnen met werken. Tenslotte is in de handgeschreven verklaring van de vreemdeling sub 5 de zin: 'Twee mensen werken niet hier', doorgehaald, terwijl deze doorhaling niet is geparafeerd, zodat uit deze verklaring evenmin eenduidig kan worden afgeleid dat de vreemdelingen sub 2 en sub 3 arbeid voor [wederpartij] hebben verricht. Dat de doorgehaalde zin niet in de getypte versie van de verklaring van de vreemdeling sub 5 is opgenomen, laat de onduidelijkheid met betrekking tot de doorhaling onverlet.
Anders dan de minister betoogt, heeft de rechtbank, in het licht van deze omstandigheden, terecht overwogen dat de onderzoeksbevindingen in het boeterapport niet de conclusie rechtvaardigen dat [wederpartij] met betrekking tot de vreemdelingen sub 2 en sub 3 de Wav heeft overtreden.
De klacht faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008
382-523.